zaterdag 21 mei 2011

Dat zeurderige, hoge piepgeluid

Ik lig in bed. Op mijn klok kan ik aflezen dat ik slechts vijf uur heb om in slaap te vallen voordat mijn wekker gaat. Ik voel de slaap langzaam opkomen. Mijn lichaam wordt slap, ik voel de dromen al opkomen, en dan: dat zeurderige, hoge piepgeluid waar ik moorneigingen van krijg. Ik krijg bezoek van een mug.
Nu bestaan er mensen die daarmee kunnen leven. Die mensen accepteren het feit dat ze de ochtend erna wakker worden met een stel roze bultjes die jeuken alsof er mieren in verstopt zitten. Die mensen sluiten hun ogen, leggen hun handen op hun oren en vallen in slaap. Ik niet.
Dit is wat ik doe: ik doe mijn licht aan. Dat zorgt voor ongeveer een minuut waarin ik er van overtuigd ben dat ik blind ben geworden. Vervolgens zet ik mijn bril op, want anders kan ik die rotmug niet vinden. Dan ga ik weer liggen. Ik strek mijn blote armen uit als een soort menselijk offer. En ik wacht. Ik wacht tot de mug denkt dat de kust veilig is en op mijn arm gaat zitten, waarna ik hem zal platdrukken tot de seriemoordenaar in mij weer tot rust is gekomen.
Gek genoeg lijkt het alleen altijd alsof de mug weet dat ik op hem lig te wachten. Hij blijft weg en houdt zich stil. Ik kijk inmiddels als een psychopaat om me heen, maar ik zie niks. Ik blijf een kwartier liggen en zie nog steeds geen teken van het monsterlijke insect. Dan zucht ik, doe ik mijn licht uit, mijn bril af en probeer ik weer te slapen. De mug keert weer terug. Ik zie op mijn klok dat ik nog maar drie en een half uur heb om uit te rusten.
De volgende ochtend word ik wakker met maar liefst zes muggenbulten, verspreid over mijn gezicht, hals en armen en het gevoel alsof ik al drie nachten niet geslapen heb. Ik stel me voor hoe de mug vanuit een donker hoekje me observeert en in zijn kleine insectenvuistje lacht. Dan vliegt hij weg en laat hij zijn slachtoffer achter.

dinsdag 17 mei 2011

Ze staren

Ik zit op mijn fiets en heb zo'n snelheid waarbij ik iedere tegenligger nog goed kan zien voor ik hem of haar voorbij ga. Ik kijk ze altijd aan en knik ze vriendelijk toe. Maar dat is vreemd. Ze staren me allemaal aan. Wat is er aan de hand?
Mijn eerste gedachte is altijd, gek genoeg, dat er een insect over mijn gezicht kruipt. Dat lijkt in mijn hersenkronkels de meest voor de hand liggende verklaring. Ik wrijf met mijn handen over mijn gezicht en door mijn haar, maar ik voel niets dat lijkt op een krioelend beestje.
Mijn tweede gedachte is dat ik na het poetsen van mijn tanden mijn mond niet goed heb gewassen en dat er nog tandpastaresten op mijn wangen zitten. Ik kan begrijpen dat zo'n witte vlek voor wat verwarring kan zorgen. Maar nee, nadat ik mijn gezicht heen en weer slingerend op mijn fiets schoon heb gemaakt, concludeer ik dat ook dat niet de reden is dat ze naar me staren.
Misschien ben ik ontzettend lelijk, denk ik dan. Misschien ben ik zo'n persoon waarbij er iets mis is in haar gezicht, maar waarvan mensen niet echt kunnen ontdekken wat er nou precies niet aan klopt. Het kan zijn dat ik al zo lang met mijn gezicht leef, dat ik daar helemaal geen weet van heb. Maar waarom hebben mijn ouders mij er niet op gewezen?
Zo pieker ik op weg naar college, de supermarkt of naar huis door over dit vraagstuk. Ik kom nooit op een antwoord, maar wel op een conclusie: wat kan het mij ook schelen. Ik fiets die mensen toch in drie seconden voorbij. Voortaan staar ik terug!

donderdag 12 mei 2011

Alsof de dijken zijn doorgebroken

Ik ben een huilebalk. Het kan niet anders gezegd worden. Ik huil ontzettend snel bij muziek, filmpjes op youtube, documentaires, televisieprogramma's, films, foto's enzovoorts. Het gebeurt bijna automatisch. Ik hoef maar een lied te horen over wederzijds respect en liefde en de tranen stromen oncontroleerbaar over mijn wangen. Alsof de dijken zijn doorgebroken.
Soms kan ik dit gejank beperken tot enkele tranen die, zonder te knipperen, uit mijn ogen rollen. Dit zijn de zogenaamde silent tears. Geen gesnik, geen gesnotter, gewoon een paar traantjes die over mijn wang lopen en er nog theatraal uit zien ook. Jammer genoeg lukt dit niet en word ik al een emotioneel wrak van een film over een hond die zijn baasje redt van een hartaanval of iets anders belachelijks. Wanneer ik de waterlanders voel aankomen, probeer ik ze zo lang mogelijk binnen te houden. Ik verberg alle emoties die ik heb en ik sluit ze op in een kooitje. Ik probeer met niemand te gaan praten, want ik weet dat dan de emotionele bom ontploft.
Uiteindelijk begin ik met een enkele silent tear, gevolgd door een snik, gevolgd door een uitvoerige huilsessie, compleet met opgezwollen ogen en een neus vol snot. De film of het lied is inmiddels al een half uur afgelopen wanneer ik mijn tranen droog. Huilen werkt heel goed als uitlaatklep. Ik kan wel zeggen dat ik door al het huilen juist vrolijk door het leven kan gaan. En wil ik eens goed uithuilen, dan luister ik wel naar de soundtrack van Titanic. Ja hoor, daar komt de brok in mijn keel al!

dinsdag 10 mei 2011

Wat is dit voor een zieke grap?

Er is een ramp gebeurd. Het huis is in rep en roer en we veranderen in wanhopige zombies. Hoe heeft dit ooit kunnen gebeuren? De tv doet het niet meer.
De eerste ontwenningsverschijnselen kwamen al snel. Eerst was er woede en ongeloof.
"De televisie doet het niet."
"Wat zeg je? Wat? Hoe...wat...waarom wij? Waarom wij nou? Wat is dit voor een zieke grap?"
Vervolgens kwamen we erachter hoe belangrijk de tv was. Het was namelijk niet zo dat we in plaats ervan even lekker een boekje gingen lezen, nee, hier was bijvoorbeeld mijn gedachtengang: Hmm, geen televisie. Wat kan ik dan doen vanavond? Oh, ik weet het al! Laat ik tv kijken! Jammer genoeg is dit niet verzonnen en niet overdreven, dit dacht ik echt.
Na drie dagen droogstaan blijft er alleen nog maar verdriet over. Elke dag praten ik en mijn huisgenoten over de programma's die we gemist hebben en bellen we met vrienden en familie om te vragen wat er gebeurd is in Grey's Anatomy. Af en toe zetten we een tv aan, in de hoop dat hij op een wonderlijke wijze weer werkt, maar elke keer moeten we hem teleurgesteld weer uitzetten.
Het leven is zwaar zonder televisie. Gelukkig bestaat er nog televisie op internet. Toch voel ik me zo een beetje een verrader, want op mijn tv begint al een klein laagje stof te vormen. Arme jongen.

zondag 8 mei 2011

HALLOI

Het opgroeien en wonen in een dorp heeft een aantal voordelen, bijvoorbeeld dat je daadwerkelijk vogeltjes kunt horen fluiten en dat je je niet door hordes mensen moet werken in het centrum (als je het al een centrum kunt noemen). Het heeft jammer genoeg ook nadelen. Een daarvan is de gewoonte om tegen iedereen gedag te zeggen. Je hoeft diegene niet eens te kennen. Soms is een vriendelijk knikje al genoeg, maar je hoort vooral veel 'hoi', 'hallo' en 'goedemorgen'. En daar gaat het bij mij fout.
Ik zie een vreemdeling naderen en bedenk me dat ik gedag moet zeggen. Maar wat is netjes? Hoi of hallo? Stel dat ik hallo zeg en de ander hoi, dan is het niet in evenwicht. Wat als de ander niks zegt en ik wel? Dat is raar en ongemakkelijk. Maar wat als de ander juist wel wat zeg en ik niet? Dan ben ik onbeleefd. Ik worstel met alle dilemma's in mijn hoofd en dan komt het moment suprême. De vreemdeling zegt vriendelijk 'goedemiddag' en ik produceer met een overslaande stem: "HALLOI!"
Jammer genoeg is dit niet één keertje gebeurd. Nee, dit gebeurt regelmatig. Ik kan niet kiezen tussen hoi en hallo en ik eindig met een mix ervan. Hetzelfde geldt voor doei en doeg, waar ik uiteindelijk het woord 'doeig' van maak. Ik maak het altijd compleet met een stemgeluid dat klinkt alsof ik het gestolen heb van Screech van Saved By The Bell, wat het schaamtegehalte nog net dat ene stukje opschroeft.
Het is duidelijk. Ik kan het mezelf en mijn tegemoetkomers niet aandoen dat ze mijn bizarre woordcreaties aan moeten horen. Ik hou het voortaan bij het vriendelijke knikje.

dinsdag 3 mei 2011

De aso-ik

Ik liep vanmiddag door de stationhal van Utrecht Centraal, toen ik een politie-agent zag praten met een jongen. De jongen was van de categorie 'aso'. Hij had de baard nog niet in de keel, maar hij protesteerde luid tegen de agent terwijl zijn matje vrolijk heen en weer zwiepte. Het zette me aan het denken, niet alleen over de vraag hoe het kon dat er nog mensen bestonden met een matje, maar ook over mezelf. Hoe aso ben ik eigenlijk? Wat is de aso-ik?
Ik kon nergens op komen. Ik hou me (gewoonlijk) aan de verkeersregels, ik hou de deur open voor andere mensen, zeg nog 'u' tegen oudere mensen en ik telefoneer nooit in de stiltecoupé. Ik ben helemaal niet aso. Eerst was ik blij met deze conclusie. Ik ben een net mens, die 'alstublieft' en 'dankuwel' zegt en die je nooit ziet wildplassen (dat laatste is misschien ook omdat ik veel te preuts daarvoor ben). Maar is het eigenlijk wel goed om altijd goed te zijn? Het lijkt me heerlijk om voor een dag aso te zijn. Ik zou wijdbeens met het openbaar vervoer reizen, hier en daar op de straat spugen en een grote bek geven tegen iedereen die me langer dan twee seconden aan zou kijken. Aso zijn is een bevrijding.
Jammer genoeg ben ik geen aso. Ik ben een nette burger. Ik zal later mijn belasting betalen en de deur openhouden tot mij nette leven tot een einde komt. Ik kijk nog een keer naar de asojongen die langs de agent naar zijn vrienden kijkt en ik zucht. Kon ik maar een beetje meer op hem lijken.